De wetswijziging is gemotiveerd met stellingen over de zwakke positie van makers, maar deze stellingen worden niet ondersteund door de gegevens. Acteurs, scenarioschrijvers en regisseurs werken vaak als zelfstandige en doen het qua inkomen volgens diverse studies beter dan andere creatieve makers en de Nederlandse bevolking. Acteurs en, in mindere mate, scenarioschrijvers zijn echter inwisselbaar voor een producent, omdat het aanbod erg ruim is. De onderhandelingspositie van acteurs is daardoor relatief zwak ten opzichte van de producent. Dit komt ook in andere bedrijfstakken voor en is op zichzelf geen reden om aanvullend beleid te voeren.

Voor regisseurs is de situatie omgekeerd: in bijna 9 van de 10 gevallen onderhandelt de producent in eerste instantie met één regisseur, de voorkeurskandidaat. De sterke onderhandelingspositie van de regisseur is zichtbaar in de inkomensgegevens. De positie van de scenarioschrijver zit ertussen: in ongeveer de helft van de gevallen benadert de producent meerdere kandidaten tegelijk om te vergelijken. Er is nauwelijks sprake van take it or leave it; er wordt door deze drie categorieën filmmakers invloed uitgeoefend op de inhoud van het contract. Naar schatting gebruikt het merendeel van de acteurs een agent voor het voeren van onderhandelingen.

De wet roept een tweede geldstroom in het leven die de waardeketen doorkruist, afhankelijk wordt van het exploitatieresultaat en toetsbaar is op ‘billijkheid’. Deze geldstroom wordt gezien als vervanging van de in onbruik geraakte vergoedingen van distributeurs aan collectieve beheersorganisaties (de ‘kabelgelden’). In beginsel veroorzaakt deze tweede geldstroom veel onduidelijkheid en onZekerheid, ten eerste omdat een exploitant (bijv. een omroep) nu met meer partijen moet gaan onderhandelen en ten tweede omdat het totale kostenplaatje pas later goed kan worden ingeschat. Financiers van een televisie- of filmwerk hebben duidelijkheid nodig over het kostenplaatje en de verkregen rechten. De transactiekosten die alle partijen voor de tweede geldstroom en de dekking van onZekerheid moeten maken vormen een deadweight loss; niemand in de keten van filmmaker tot eindconsument wordt beter van deze kostenpost.