Arbeidsmigratie uit de Midden- en Oost-Europese landen Estland, Letland, Litouwen, Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Bulgarije en Roemenië, samen de MOE+-landen genoemd, heeft een bescheiden impact op de Nederlandse economie. Ondanks de flinke groei van met name Poolse arbeidsmigranten sinds het begin van deze eeuw, is er gemiddeld genomen nauwelijks sprake van verdringing van Nederlandse werknemers, is er amper sprake van een drukkend effect op de lonen en blijft het gemiddelde welvaartsniveau gehandhaafd. Voor de collectieve sector is de netto bijdrage van deze generatie arbeidsmigranten zelfs bescheiden positief, omdat deze groep relatief meer bijdraagt aan belastingen en premies dan gebruik maakt van collectieve voorzieningen.

Dit zijn de belangrijkste conclusies uit een onderzoek dat op verzoek van de Tweede Kamer en in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is opgesteld door SEO Economisch Onderzoek. Ondanks het relatief gunstige economische beeld dat wordt geschetst over arbeidsmigratie uit de MOE+-landen, heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toch besloten om per 1 januari 2009 geen vrij verkeer van werknemers uit Bulgarije en Roemenië in te voeren. Dat betekent dat werkgevers een tewerkstellingsvergunning moeten blijven aanvragen als ze werknemers uit deze landen in dienst willen nemen. De belangrijkste reden daarvoor is dat in het licht van de kredietcrisis het vooralsnog onduidelijk is hoe het binnenlandse arbeidsaanbod zich in de eerstkomende tijd zal ontwikkelen.