Nederland heeft een relatief energie-intensieve industrie en een energiesector die sterk leunt op fossiele energiebronnen zoals aardgas. Een omslag naar een meer duurzame energiesector wordt afgeremd door het kostenverschil tussen fossiele energie en duurzame alternatieven. Dit geldt de directe kosten van de energieproductie. De indirecte maatschappelijke effecten kantelen dit beeld en kunnen helpen tegenstellingen te overbruggen in de maatschappelijke discussie over de wenselijkheid van een groter aandeel duurzame energie.

Dit rapport bespreekt het voornemen van het kabinet Rutte-II om in 2020 een aandeel van 16 procent duurzame energie te realiseren. Op dit moment is het aandeel duurzame energie met 4,3 procent nog erg laag. Zonder extra beleid zal het beoogde doel van 16 procent duurzame energie niet gehaald worden. Het bedrijfsleven bekritiseert deze stap, omdat duurzame energietechnologieën op dit moment nog onvoldoende rendabel zijn. Een meer geleidelijke invoering van duurzame energie zou voordeliger zijn. Dan wordt geprofiteerd van toekomstige kostendalingen van de benodigde technologieën.

Dit rapport stelt dat er economische argumenten zijn om de 16 procent doelstelling voor duurzame energie van het kabinet te steunen. Een maatschappelijke kosten-batenanalyse van de 16 procent doelstelling is nooit uitgevoerd. Een kwalitatieve analyse van de welvaartseffecten laat echter zien dat de directe kosten van het extra aandeel duurzame energie gecompenseerd worden door indirecte maatschappelijke baten, zoals verbetering van de voorzieningsZekerheid, het uitlokken van innovatie en kostendalingen na 2020, de winst van een snellere reductie van CO2-emissies en een verbetering van de koopkracht door extra energiebesparing. Dit rapport stelt dat de verwachte toekomstige kostendalingen van duurzame energie alleen gerealiseerd worden als er daadwerkelijk investeringen plaatsvinden. Bij het huidige beleid resteert alleen de hoop dat Nederland kan profiteren van kennisontwikkeling in het buitenland. De 16-procent doelstelling van dit kabinet zou investeringen losmaken waarmee de leercurve voor duurzame energietechnologieën sneller wordt doorlopen.

Van belang is ook de timing van de extra investeringen. Realisatie van de 16 procent doelstelling vraagt miljarden aan investeringen die een daadkrachtig antwoord vormen op het achterblijven van investeringen in de marktsector. In een hoogconjunctuur leidt deze bestedingsimpuls tot verdringing op de arbeidsmarkt. In de huidige recessie zorgen de extra investeringen voor zeer welkome extra banen in sectoren die het moeilijk hebben, zoals de bouw.

Of de maatschappelijke baten de kosten volledig compenseren is zonder een kwantitatieve toespitsing niet te zeggen. Wel is duidelijk dat sneller investeren voor de duurzame energiedoelstelling voor 2020 niet per se negatief uitpakt op de welvaart vanwege de hogere investeringskosten.