Het marktparadigma veroorzaakt op de Nederlandse energiemarkt onbalans tussen de drie publieke doelstellingen van het energiebeleid: schoon, betrouwbaar en betaalbaar. Een effectievere aanpak is mogelijk door rekening te houden met de rol van instituties op de energiemarkt. Dit betekent minder aandacht voor kostenefficiëntie als doel van het beleid, maar het voordeel is dat investeringen in innovatie en capaciteit – nodig voor de voorzieningsZekerheid en duurzame energie – beter geprikkeld worden. De institutionele benadering heeft gevolgen voor de marktordening. Ze past bij een markt waarin verticale integratie mogelijk is en waarin bedrijven een grotere schaalgrootte kennen.

Dit rapport kijkt kritisch naar de sturingsfilosofie van het energiebeleid en is geschreven in opdracht van Eneco. Centrale vraag is wat de voorwaarden zijn voor een succesvol duurzaam energiebeleid waarin de drie doelstellingen van het energiebeleid in samenhang gerealiseerd kunnen worden.

Een terugblik op de liberalisering laat zien dat er kansen zijn gemist voor een meer integrale benadering van de drie doelstellingen van het energiebeleid. Kort gezegd ging ‘de markt’ overheersen. Instrumenten ter bevordering van duurzame energie dienden vooral marktconform te zijn. Ze moesten passen in het kader dat erop gericht was een concurrerende energiemarkt tot stand te brengen. Daarbij is vergeten dat meer marktwerking nadelig kan zijn voor de doelstelling op het vlak van duurzaamheid. Het beleid liet na om de instrumenten voor energiebesparing en duurzame energie extra houvast te bieden in de geliberaliseerde markt. Het belang van extra concurrentie stond voorop.

De transactiekosteneconomie biedt een alternatieve visie op het energiebeleid en de werking van de energiemarkt. Transactiekosten zijn de kosten verbonden aan het afsluiten van een transactie tussen een vrager en een aanbieder. De standaard economische theorie negeert de transactiekosten die gepaard gaan met het laten functioneren van markten. Het resultaat is een verstoord beeld van de welvaartseffecten van een sturingsmodel gebaseerd op gereguleerde marktwerking.

Dit rapport vergelijkt alternatieve sturingsfilosofieën voor het energiebeleid met het marktparadigma dat concurrentie als leidend beginsel heeft. De alternatieven zijn vergeleken op basis van verschillende criteria zoals het effect op kostenefficiëntie, transactiekosten en de realisatie van publieke doelstellingen. De voor- en nadelen van de alternatieven zijn deels afhankelijk van de kenmerken van de markt. Grof gezegd is een onderscheid mogelijk tussen een Europees model en een nationaal model als ideaal-type. Het Europese model is geënt op het marktparadigma en geeft voorrang aan concurrentie en marktconforme instrumenten zoals regulering. Een model gebaseerd op nationale markten past beter bij de institutionele aanpak. Dit is een model met nationaal georiënteerde marktpartijen die op het niveau van de nationale markt een relatief grote schaal kennen. Dit beperkt het aantal bedrijven in de markt en maakt concrete afspraken – transacties – mogelijk over de realisatie van de publieke doelstellingen van het energiebeleid. Ook biedt deze marktstructuur betere prikkels voor het uitvoeren van investeringen in innovatie en capaciteit, die nodig zijn voor het realiseren van de transitie naar een duurzame energiehuishouding.