In het huidige risicovereveningsmodel is sprake van meerkosten, dat is het verschil tussen de feitelijke zorgkosten en de normatieve vergoedingen, bij verschillende groepen verzekerden. Het opnemen van deze groepen als kenmerk in het risicovereveningsmodel leidt echter niet tot een verbeterde verevende werking. Dat geldt voor het indelen van 0-17-jarigen in klassen van aard van inkomen op basis van de situatie van hun ouders of de situatie op hun woonadres en het indelen van 65-69-jarigen in klassen van aard van inkomen op basis van hun situatie op 64-jarige leeftijd. Ook het laten aansluiten van de leeftijdsklassen in de kenmerken aard van inkomen en sociaaleconomische status geeft geen verbetering. Het is wel zo dat de aanpassingen voor deze subgroepen tot een verbeterde verevening leiden, vanwege de meerkosten in het huidige model. Een vereenvoudiging van de kenmerken aard van inkomen en sociaaleconomische status verbetert de verevenende werking niet.

Dit onderzoek gaat na in hoeverre de verevenede werking van het risicovereveningsmodel kan worden verbeterd door groot onderhoud aan de bestaande kenmerken aard van inkomen en sociaaleconomische status. Voorbeelden van onderzochte verbeteringen zijn het toekennen van een aard van inkomen aan 0-17-jarigen op basis van de situatie van hun ouders of de situatie op hun woonadres en het indelen van 65-69-jarigen in een klasse van aard van inkomen op basis van hun situatie op 64-jarige leeftijd. Tot slot is onderzocht of vereenvoudiging van de kenmerken aard van inkomen en sociaaleconomische status mogelijk is.

Het onderzoek maakt gebruik van het databestand voor de Overall Toets in de risicoverevening. Dit bestand is aangevuld met microdata van het CBS en met gegevens die zijn aangeleverd door het Zorginstituut Nederland. Het somatische risicovereveningsmodel en het GGZ-model zijn op deze data geschat. Er zijn alternatieve definities gemaakt van de kenmerken aard van inkomen en sociaaleconomische status. De meerkosten van deze kenmerken in het bestaande risicovereveningsmodel zijn in beeld gebracht. Vervolgens zijn de alternatieve kenmerken in de modellen getoetst op verevenende werking.