Dit rapport onderzoekt hoe effectief een heffing is om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen, wat de voor- en nadelen van een heffing zijn en welke rol de vormgeving van een heffing speelt. Het rapport is op 2 september 2013 door de staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer gezonden, als bijlage bij haar standpunt over de motie Van Gerven/Ouwehand met betrekking tot een heffing op gewasbeschermingsmiddelen.

Gebaseerd op ervaringen in andere landen en schattingen van de prijsgevoeligheid van de vraag uit het verleden, concludeert het rapport dat de vraag naar gewasbeschermingsmiddelen niet sterk wordt beïnvloed door een heffing. Dit sluit effecten op het gebruik niet uit, maar voor een vermindering van het gebruik van bijvoorbeeld 50% zou op basis van bestaande schattingen van de prijselasticiteit een heffing in de orde van grootte van 100%-500% nodig zijn.

De reden dat het rapport een orde van grootte geeft heeft te maken met de ervaringen en de beschikbare literatuur op dit gebied. Zo hebben de schattingen van de prijsgevoeligheid van de vraag naar gewasbeschermingsmiddelen betrekking op situaties in het verleden. Daarnaast zijn de bestudeerde heffingen op gewasbeschermingsmiddelen in Zweden, Noorwegen en Denemarken onderdeel van bredere pakketten van maatregelen. Het gebruik van middelen is ten tijde van deze beleidspakketten afgenomen, maar deze afname kan niet zomaar aan de heffingen worden toegeschreven.

De economische logica van een heffing is dat daarmee ongeprijsde effecten alsnog worden beprijsd. Dit lijkt in Nederland met name om effecten op het milieu te gaan. Wat de hoogte van een heffing zou moeten zijn, is op basis van bestaande kennis niet duidelijk. Een heffing van 30% zou bijvoorbeeld, onder bepaalde veronderstellingen, het gebruik in Nederland doen afnemen met een orde van grootte van 3-15%. Differentiatie van een heffing naar de mate van risico voor het milieu geeft de beste prikkel tot verminderd gebruik.

De wenselijkheid van een heffing kan niet los worden gezien van (de effecten van) overig beleid met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen. Zo heeft toekomstig beleid invloed op de mate waarin er nog ongeprijsde (milieu-)effecten zullen zijn. Geredeneerd vanuit ongeprijsde effecten is de vraag welk beleid of welke beleidsmix hiervoor het meest effectief en efficiënt is.

Tot slot geeft het rapport het aandachtspunt dat een heffing die gepaard gaat met teruggave van heffingsopbrengsten aan de sector een risico inhoudt op doorkruising van het doel van de heffing, namelijk verminderd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Beheersing van dit risico vereist zorgvuldige vormgeving.