Mensen hebben de keuze om arbeid te verdelen over de levensloop. Mensen kunnen er voor kiezen om vroeg in het leven veel te werken en zo te sparen voor het pensioen. Ze kunnen dan van een onbezorgde oude dag genieten. Mensen kunnen er ook voor kiezen om gedurende de levensloop minder te werken. Ze sparen dan ook minder voor het pensioen en moeten dan óf genoegen nemen met een lager pensioen, óf ze moeten langer doorwerken. De keuze is in werkelijkheid niet zo simpel als hierboven geschetst. Instituties veranderen, bijvoorbeeld via de introductie van de AOW, waardoor mensen minder hoeven te sparen voor een pensioen. De welvaart is de afgelopen decennia sterk toegenomen, waardoor mensen nu ook de mogelijkheid hebben om daadwerkelijk te sparen voor een pensioen. De levensverwachting is toegenomen, waardoor mensen bij gelijke uittredeleeftijd langer een pensioen moeten ontvangen.

Inzicht in de keuzes die verschillende generaties hebben gemaakt kan de discussie over de ‘last’ die ouderen zijn voor de maatschappij in perspectief plaatsen. In dit onderzoek staat daarom de volgende vraag centraal: Hoeveel uren productieve arbeid hebben verschillende generaties over de levensloop verricht? Dit onderzoek gaat feitelijk over solidariteit. Als de hypothese klopt dat oudere generaties in hun leven meer werken dan jongere generaties, werpt dat een ander licht op de huidige discussie over de solidariteit tussen generaties. Als blijkt dat ouderen daarentegen juist minder hebben gewerkt dan jongere generaties, is de ‘last’ die ouderen zijn meer gerechtvaardigd.