Dit onderzoek doet een voorstel voor de verdeling van de bijstandsmiddelen over gemeenten voor 2019. Het budget bestaat per huishouden uit de kans op een uitkering vermenigvuldigd met de hoogte van de uitkering. De kans op een bijstandsuitkering wordt ingeschat op basis van een groot aantal factoren van een huishouden, zoals huishoudsamenstelling, leeftijd, herkomst, woonsituatie, gezondheid. In dit onderzoek is regulier onderhoud gepleegd op dit model. Dit komt doordat sommige factoren in het model niet op exact dezelfde wijze gemeten kunnen worden, doordat het wenselijk is om bepaalde factoren enigszins aan te passen of doordat brongegevens zijn gewijzigd. Daarnaast is onderzocht of nadere verfijning van het volumemodel nodig is. Op basis van de bevindingen wordt aangeraden om het volumemodel niet aan te passen.

Naast kenmerken die samenhangen met de kans op een uitkering is ook gekeken naar de samenhang tussen kenmerken en de hoogte van een uitkering. Het blijkt dat er objectieve factoren zijn die de hoogte van een uitkering beïnvloeden. Het gaat dan om kenmerken van huishoudens die bepalen in welke mate men in deeltijd naast de bijstandsuitkering werkt (bijvoorbeeld leeftijd, migratieachtergrond, opleidingsniveau). Als mensen werken naast de uitkering, worden deze eigen inkomsten gekort op de uitkering. Dat levert een besparing op voor de gemeente. Ook de ontvangst van een andere uitkering (bijvoorbeeld een arbeidsongeschiktheidsuitkering) leidt tot een lagere bijstandsuitkering. Het voorstel is om de hoogte van een bijstandsuitkering, naast de wettelijke normen, te baseren op een aantal achtergrondkenmerken.

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werkt met een objectief verdeelmodel om de noodzakelijke bijstandsuitgaven in te schatten. Het model bestaat uit twee delen: de ontvangst van een uitkering (volumecomponent) en de hoogte van de uitkering (prijscomponent). Het ministerie heeft SEO gevraagd na te gaan of er mogelijkheden zijn voor verdere ontwikkeling van het verdeelmodel. Omdat de volumecomponent reeds uitgebreid onderzocht was, lag het zwaartepunt bij onderzoek naar objectieve factoren die verschillen in de prijscomponent kunnen verklaren.

Het onderzoek is gestart met het aanmaken van een analysebestand met daarin de bijstandsafhankelijkheid op huishoudniveau en allerlei achtergrondkenmerken van het huishouden, zoals huishoudsamenstelling, vermogen, uitkeringsafhankelijkheid, leeftijd, migratieachtergrond, zorggebruik. Vervolgens zijn aanvullende gegevens aan het analysebestand gekoppeld, onder andere gegevens over werken naast de uitkering. Daarnaast is een theoretisch kader opgesteld en een lijst gemaakt van factoren die van invloed kunnen zijn op de hoogte van een uitkering. Vervolgens zijn deze factoren onderworpen aan een kwalitatieve toets. De kwalitatieve toets gaat na of factoren uitlegbaar, niet-beïnvloedbaar en aanvullend zijn. Als die toets is doorstaan, zijn de bijbehorende indicatoren geoperationaliseerd en onderworpen aan de kwantitatieve toets en getest in een regressiemodel.

Gedurende het onderzoek is een aantal malen advies ingewonnen van een groep experts op het gebied van het verdeelmodel voor de bijstand, te weten Bas van der Klaauw (Vrije Universiteit Amsterdam), Maarten Allers (Rijksuniversiteit Groningen) en Bart Leurs (Raad voor het Openbaar Bestuur). Daarnaast zijn de resultaten van dit onderzoek verschillende malen voorgelegd aan een begeleidingscommissie, waarin een aantal individuele gemeenten, de VNG, Divosa, de Raad voor het Openbaar Bestuur en de ministeries van SZW, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Financiën deelnamen.