Voor een economische oplossing van de vergrijzingsproblematiek wordt door beleidsmakers vaak verwezen naar Zweden waar sinds 1999 de pensioenleeftijd is gekoppeld aan levensverwachting. Zweden dient evenwel ook en vooral als voorbeeld voor de politieke oplossing.

De Zweden hebben na de verkiezingen van 1991 een parlementaire werkgroep geformeerd met daarin alle grote politieke partijen (dus niet alleen de regeringspartijen). Vakbonden en ouderenbonden hadden geen zitting in de werkgroep. De pensioenhervormingen die deze werkgroep voorstelde zijn voor de verkiezingen van 1994 door het parlement geloodst. Op deze manier zijn de hervormingen buiten de verkiezingen gehouden. Door deze ‘blame-avoidance strategy’ kon geen van deze partijen er door de kiezers op worden afgerekend.

De inhoud van de Zweedse hervormingen zorgt ervoor dat de pensioenen ook in de toekomst geen inzet van verkiezingen worden. Tot 1994 had Zweden een staatspensioen op omslagbasis dat 60% bedroeg van het laatst verdiende loon. De kern van de hervorming was dat de pensioenhoogte afhankelijk werd van de betaalde premie, de levensverwachting van de generatie die met pensioen gaat en de economisch ontwikkeling. Tegelijk werd de pensioenleeftijd geflexibiliseerd.

Als de hoogte van het pensioen tegenvalt kunnen mensen langer doorwerken om het te verhogen. Hiermee werden de kosten van pensioen van een generatie neergelegd bij degenen die er ook de baten van hebben: de generatie zelf. Een ruime overgangsregeling maakten de hervorming ook voor ouderen acceptabel. Hoewel het pensioen grotendeels op omslagbasis gefinancierd bleef, werd de solidariteit tussen generaties er grotendeels uitgehaald. En daarmee ook de belangentegenstellingen tussen generaties.