Resultaten
De netto arbeidsparticipatie aan de onderkant van de arbeidsmarkt is na de invoering van het Lage-inkomensvoordeel (LIV) op 1 januari 2017 met 0,0 tot 0,2 procentpunt gestegen. Het gaat daarbij om het aantal werkenden op de loonniveaus 100 tot 125 procent van het wettelijk minimumloon (WML). Omgerekend in aantallen werkenden komt dit neer op een effect tussen de 3 duizend en 23 duizend extra werkende personen. Hierbij is rekening gehouden met de algehele stijging van de netto arbeidsparticipatie in 2017 en 2018, waardoor het geschatte effect additioneel is op deze algehele stijging. Ook is het aantal banen tussen 100 en 125 procent WML sinds de invoering van het LIV harder gestegen dan het totaal aantal banen. Daarmee lijkt het LIV te werken zoals theoretisch te verwachten was.

Het onderzoek
Het LIV is een jaarlijkse tegemoetkoming voor werkgevers op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). Werkgevers ontvangen het LIV voor alle werknemers die tussen de 100 en 125 procent van het WML verdienen en die op jaarbasis ten minste 1.248 uur werken. Het LIV zorgt ervoor dat de loonkosten voor werkgevers lager worden, waardoor het in theorie aantrekkelijker wordt om personen aan de onderkant van de arbeidsmarkt in dienst te nemen of te houden. Het verwachte werkgelegenheidseffect is voorafgaand aan de invoering door het CPB geraamd op zeven duizend extra banen. Dit staat gelijk aan een stijging van de netto arbeidsparticipatie met 0,1 procentpunt. De totale uitgaven aan het LIV bedragen in 2018 € 0,5 miljard en per werknemer maakt een werkgever aanspraak op een subsidie van maximaal € 2.000 als deze tussen 100 en 110 procent WML verdiend. Dit onderzoek kijkt op een kwantitatieve manier naar de eerste effecten van het LIV kort na de invoering in 2017 en is uitgevoerd op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Gebruikte methode
Voor het bepalen van het effect van het LIV op de werkgelegenheid zijn ontwikkelingen in de netto arbeidsparticipatie van 23- tot en met 67-jarigen in beeld gebracht. De netto arbeidsparticipatie is in dit onderzoek gedefinieerd als het aandeel van de totale beroepsgeschikte bevolking (tussen 23 en 67) dat een betaalde baan in loondienst heeft. Door de ontwikkeling in netto arbeidsparticipatie te vergelijken tussen verschillende groepen ontstaat een beeld van de effecten van het LIV. Hierbij zijn groepen ingedeeld op geslacht, leeftijdsgroep en opleidingsniveau. Het ligt daarbij in de lijn der verwachting dat het LIV vooral invloed heeft op de netto participatie van lager opgeleiden en jongeren en in mindere mate op hoger opgeleiden en ouderen.