Naar aanleiding van onderzoek naar de gevolgen van de afschaffing van de WTOS voor mbo-deelnemers jonger dan 18 jaar, heeft het ministerie van OCW besloten maatregelen te treffen om de toegankelijkheid van het mbo te waarborgen voor alle jongeren. Daarom is de ‘Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen’ in oktober 2016 van kracht geworden. Deze regeling geldt voor het studiejaar 2016/2017 en is bedoeld voor minderjarige studenten die een beroepsopleidende leerweg (bol) volgen. Het doel is te voorkomen dat de schoolkeuze van jongeren uit minimagezinnen beïnvloed wordt door de hoogte van de schoolkosten. In totaal is in het kader van de regeling €5 miljoen beschikbaar gesteld en verdeeld over 67 mbo-instellingen, in de lumpsum. Met dat geld kunnen instellingen voorzieningen aanbieden aan minderjarige studenten uit minimagezinnen die financiële drempels ervaren. Instellingen hebben daarbij zelf de ruimte om te bepalen welke voorzieningen ze aanbieden.

De Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen is geëvalueerd door Oberon en SEO Economisch Onderzoek. De evaluatie geeft inzicht in de werking van de maatregel, het bereik van de doelgroep, de aanwending van het beschikbare budget, de aard van de getroffen voorzieningen en de samenwerking met andere partijen (zoals andere mbo-instellingen, gemeenten en Stichting Leergeld). In totaal hebben 40 van de 66 mbo-instellingen deelgenomen aan het onderzoek. De ondervraagde mbo-instellingen hebben ruim € 3 miljoen ontvangen, waarmee de evaluatie een dekking heeft van 63 procent van het landelijke budget.

Gemiddeld zijn er per mbo-instelling 56 aanvragen gedaan. De meeste mbo-instellingen hadden meer aanvragen verwacht. Van de ontvangen aanvragen is 82 procent toegekend. De gehanteerde criteria zijn inkomen (de gehanteerde inkomensgrens varieert van 110 tot 130 procent van het bijstandsniveau), leeftijd (student is minderjarig) en leerweg (de student volt een bol-opleiding). Per goedgekeurde aanvraag is gemiddeld € 476 besteed, maar de hoogte van de besteding per aanvraag verschilt sterk tussen mbo-instellingen. Er is sprake van een aanzienlijke onderuitputting van het beschikbare budget. De 39 mbo-instellingen die hierover informatie hebben verstrekt, hebben tot en mei 2017 gemiddeld 27 procent van het beschikbare budget besteed.

De aanwending van het budget verschilt sterk per mbo-instelling. De meest voorkomende voorziening is het vergoeden van de aanschaf van leermiddelen en andere benodigdheden voor de opleiding. Ook geeft ruim de helft van de mbo-instellingen leermiddelen in bruikleen. Ruim een derde van de instellingen kiest ervoor om ook andere, al dan niet vrijwillige kosten te vergoeden. Het gaat hier bijvoorbeeld om het verlagen van de opleidingskosten, het vergoeden van introductiekampen of het kwijtschelden van betalingsachterstanden aan de insteling. In zeldzame gevallen verstrekken mbo-instellingen een kosteloze lening.

De meeste mbo-instellingen gaven aan dat het goed mogelijk was om invulling te geven aan de regeling en dat de regeling hen voldoende ruimte bood. Sommige mbo-instellingen, alsmede Stichting Leergeld, vinden de huidige doelgroep (minderjarige bol-studenten) te beperkt. Zij pleitten voor verruiming van de doelgroep naar bbl-studenten en 18-plussers. Mbo-instellingen wezen ook op de moeilijkheden vanwege de voor hen late bekendmaking van de regeling (deze vond pas tijdens het studiejaar 2016/2017 plaats). Hierdoor moesten voorzieningen snel tot stand komen en is de communicatie over de regeling niet optimaal verlopen. Daardoor is kennis van de regeling het afgelopen schooljaar beperkt geweest.

Lees hier de Kamerbrief van 23 augustus 2017 die aandacht schenkt aan de uitkomsten van het onderzoek.