In september 2012 verhoogde Albert Heijn de betalingskorting aan haar leveranciers met twee procentpunt. Deze actie voedde de al langer lopende discussie over oneerlijke handelspraktijken. Onderzocht is of de bestaande regelgeving en de zelfregulering die wordt nagestreefd, voldoende zijn om oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan.

Het Burgerlijk Wetboek en de Mededingingswet bieden in beginsel handvatten, maar kampen in de praktijk met problemen. Vanwege de vaak afhankelijke positie van de leverancier is deze partij bevreesd een juridische procedure tegen de afnemer te starten. Daarnaast is er onZekerheid over welke handelspraktijken door de rechter in strijd met de wet worden verklaard. Dit komt door de open normen in het Burgerlijk Wetboek. Specifiek voor de Mededingingswet geldt dat het alleen oneerlijke handelspraktijken door afnemers met een economische machtspositie tegengaat en dat het vaststellen van zo’n positie en het misbruik hiervan lastig is.

De bestaande wetgeving en zelfregulering kan worden aangevuld met andere zelfreguleringsinstrumenten en/of wetgeving zoals die in het buitenland wordt gebruikt. Ervaringen uit het buitenland met een artikel in de Mededingingswet tegen misbruik van economische afhankelijkheid bieden in de Nederlandse praktijk geen oplossing. Buitenlandse gedragscodes en de handhaving daarvan bieden wel aanknopingspunten om oneerlijke handelspraktijken in Nederland tegen te gaan. Zo kunnen de open normen uit het burgerlijk recht worden ingevuld door een gedragscode. Hierdoor ontstaat meer duidelijkheid over wat wel en niet oneerlijke handelspraktijken zijn.