Resultaten
De minister van Financiën heeft in 2020 de maximale kredietvergoeding op consumptief krediet is tijdelijk verlaagd van 14 procent naar 10 procentpunt. Dit is een van de (flankerende) maatregelen om de negatieve gevolgen van COVID-19 op inkomens te beperken door maandlasten van krediet te verlagen.

De markt voor consumptief krediet bestaat uit persoonlijke leningen, doorlopende kredieten, (online) goederenkredieten (waaronder verzendhuiskredieten), roodstand, creditcardleningen, sociale kredieten en saneringskredieten. Kleinere kredieten als (online) goederenkredieten, roodstand, creditcardleningen hebben vaak een rente dicht bij de maximale kredietvergoeding. De reden hiervoor is dat vaste operationele kosten met een kleiner kredietbedrag moeten worden terugverdiend, dus de renteopslag hiervoor hoger is dan bij grotere kredieten. Er zijn geen aanwijzingen dat bij een kredietvergoeding van 10 procent in dat segment overwinsten worden behaald. Deze producten waren duidelijk wel winstgevend bij een kredietvergoeding van 14 procent.

Hoe lager de maximale kredietvergoeding, des te meer segmenten worden geraakt door de verlaging. Als eerste worden de kleine kredieten (< € 2.500) geraakt, omdat daar veelal een rente dicht bij de maximale kredietvergoeding wordt gerekend. Bij een structurele verlaging naar bijvoorbeeld 10 procent worden tevens enkele sociale kredieten en saneringskredieten geraakt. Een beperkte verlaging van de maximale kredietvergoeding die met name kleinere kredieten raakt, heeft waarschijnlijk niet of nauwelijks effect op de vraag naar krediet. Omdat de geleende bedragen relatief beperkt zijn, maakt een lagere rente (uitgedrukt in euro’s) maar beperkt verschil in maandlasten. Op het moment dat een deel van het aanbod van (kleinere) consumptieve kredieten wegvalt, ondervindt juist de meest kwetsbare groep met de minste alternatieven de grootste gevolgen van de verlaging. Aan de andere kant is juist bij deze groep de kans ook groter dat extra consumptief krediet op een later moment bijdraagt aan problematische schulden. Als zij moeilijker toegang krijgen tot deze kredieten, kan dat bijdragen aan minder problematische schulden op een later moment.

Mogelijke neveneffecten van de verlaging komen vooral voort uit een verschuiving van de vraag naar andere productcategorieën. De twee voornaamste alternatieven voor (online) goederenkredieten zijn de uitgesteld betalen mogelijkheden en het huren (in plaats van kopen) van bijvoorbeeld witgoed. Deze alternatieven zijn over het algemeen duurder en kennen minder waarborgen tegen overkreditering. Daarnaast is voor de groep met lage inkomens een sociaal krediet mogelijk ook een alternatief. Consumenten met een goede kredietwaardigheid zullen mogelijk leningen aangaan met een langere looptijd en/of hogere hoofdsom, want in de praktijk leidt tot hogere rentelasten (in euro’s).

Lees hier de kamerbrief van de minister van Financiën over dit onderzoek.

Het onderzoek
De minister van Financiën heeft bij de tijdelijke verlaging van de maximale kredietvergoeding ook aan de Tweede Kamer toegezegd de effecten van een structurele verlaging te laten onderzoeken. Dit onderzoek is aan SEO Economisch Onderzoek gegund. De hoofdvraag van dit onderzoek is: Wat is de impact van een verlaging van de opslag als onderdeel van de maximale kredietvergoeding? Daarbij wordt gevaagd naar de gevolgen van een verlaging met 2, 4, 6 of meer dan 6 procentpunten, ten opzichte van de tot voor kort geldende opslag van 12 procentpunten.

Gebruikte methode
SEO heeft de aanbodzijde van de markt in kaart gebracht met een kwantitatieve analyse van de database MoneyView en een aanvullende marktscan. Het onderzoek brengt de vraagzijde van de markt in kaart gebracht met deskresearch van bestaande onderzoeken en cijfers van BKR. De decompositie van de kredietvergoeding is vastgesteld op basis van jaarverslagen van aanbieders en interviews met aanbieders, experts en toezichthouders, langs de lijnen van de methode van Kocken et al. (2020). SEO heeft een literatuurstudie gedaan om de effecten van de verlaging te analyseren. Deze analyse is aangevuld met interviews met aanbieders, toezichthouders en experts.