Het onderzoek
Op verzoek van de Eerste en Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën toegezegd om eind 2019 een evaluatie van de fiscale eigenwoningregeling op te leveren. De fiscale eigenwoningregeling omvat de fiscale regelingen in Box 1 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 die betrekking hebben op de eigen woning. De evaluatie dient te toetsen in hoeverre deze eigenwoningregeling doeltreffend en doelmatig is, met name met betrekking tot de beleidswijzigingen sinds 2001. De centrale vraag van het evaluatieonderzoek is: In hoeverre is de fiscale eigenwoningregeling, en in het bijzonder ook de beleidswijzigingen sinds 2001, doeltreffend en doelmatig?

Bij de beleidswijzigingen sinds 2001 gaat het om:

  • De 30 jaarstermijn, de maximering van de termijn waarin rente op de hypotheekschuld als aftrekpost kan worden opgevoerd.
  • De bijleenregeling limiteert verhoging van de eigenwoningschuld (waarover de rente aftrekbaar is) bij verhuizing tot die gevallen waarin de hogere prijs van de aanschaf en eventuele verbetering van de nieuwe woning niet kan worden betaald uit de opbrengst van de oude woning.
  • De aftrek geen of geringe eigenwoningschuld geeft de eigenaar recht op een aftrek wanneer het saldo van eigenwoningforfait en de betaalde rente positief is.
  • Het toptarief in het eigenwoningforfait introduceerde een verhoogd tarief voor duurdere huizen.
  • Met de fiscale aflossingseis is de rente op nieuwe leningen alleen nog fiscaal aftrekbaar als deze in maximaal 30 jaar, ten minste annuïtair en volledig worden afgelost.
  • De tariefmaatregel bouwt stapsgewijs de maximale hypotheekrenteaftrek af met 0,5 procent per jaar.

Gebruikte methodes
In de onderzoeksaanpak zijn verschillende methoden gecombineerd. De hoofd- en deelvragen van de evaluatie zijn beantwoord door een combinatie van onderzoekmethoden: een reconstructie en toetsing van de beleidstheorie, literatuuronderzoek, interviews, beschrijvende statistiek, kwantitatieve analyses en voor de fiscale aflossingseis en de tariefmaatregel een (econometrische) effectmeting.

Resultaten
Er zijn aanwijzingen dat de regeling als geheel, dat wil zeggen de hypotheekrenteaftrek en het eigenwoningforfait bijdraagt aan het eigenwoningbezit. Als ook de negatieve neveneffecten (hoge kosten, hogere huizenprijzen, lagere welvaart, meer schuldopbouw) worden beschouwd moet echter worden geconcludeerd dat de regeling ondoelmatig is.

Van de maatregelen na 2001 zijn vooral de fiscale aflossingseis en de tariefmaatregel effectief en doelmatig in het beperken van deze neveneffecten. Effectiviteit en doelmatigheid van de bijleenregeling in het ontmoedigen van schuldopbouw is onzeker. De aftrek geen of geringe eigenwoningschuld (Hillen) is waarschijnlijk niet effectief en ondoelmatig in termen van het bevorderen van schuldaflossing.

De fiscale aflossingseis en de tariefmaatregel zijn op lange termijn effectief in het beperken van de schuldopbouw en drukken de huizenprijzen en de budgettaire derving van de renteaftrek. Vanuit dit perspectief kunnen we deze maatregelen typeren als doelmatig in de zin dat zij hun doel bereiken en negatieve neveneffecten van de regeling als geheel beperken. Daarbij dient aangetekend te worden dat de aflossingseis de uitvoeringskosten en administratieve lasten verhoogt. Voor de bijleenregeling geldt dit ook, en is de doeltreffendheid in het verminderen van schuldopbouw niet zeker.

Het toptarief eigenwoningforfait heeft een ander doel, namelijk het zwaarder belasten van huishoudens met een dure woning. Dat doel wordt op doelmatige wijze bereikt. Voor de aftrek geen of geringe eigenwoningschuld is het oordeel afhankelijk van de doelstelling. Als het doel was om aflossen te bevorderen kan de regeling getypeerd worden als ondoelmatig omdat zij niet effectief lijkt, en bovendien de negatieve neveneffecten van de regeling als geheel versterkt. Als vermindering van de lasten voor eigenaar-bewoners met geringe of lage schuld het doel was, is de maatregel doelmatig, zij het dat de negatieve neveneffecten van de regeling als geheel worden versterkt.

De wijzigingen sinds 2001 zijn, afgezien van de aftrek geen of geringe eigenwoningschuld, alle gericht op het beperken van de neveneffecten van de regeling als geheel. Gegeven de ondoelmatigheid van de regeling als geheel, lijkt een continuering en intensivering van deze beleidsrichting door een verdergaande, stapsgewijze afbouw van de fiscale subsidie in box 1 (aftrek en eigenwoningforfait) voor de hand te liggen, op lange termijn gevolgd door een overheveling van de eigen woning naar box 3 (inkomen uit vermogen).