Resultaten
Het onderzoek laat zien dat er naar verwachting geen mogelijkheden zijn om een causaal effect vast te stellen dat representatief is voor het grootste gedeelte van de Wajongpopulatie en voor het huidige dienstverleningsmodel van UWV. Wel is het mogelijk om causale effecten vast te stellen op basis van veranderingen in dienstverlening in het verleden. De meest kansrijke opties daarvoor zijn een vergelijking van de Wajong2010 met de oWajong en een vergelijking van de oWajong die zijn heringedeeld naar ‘wel arbeidsvermogen’ met de Wajong2010 die ook vóór de herbeoordelingsoperatie van UWV (die plaats vond tussen 2015 en 2017) al activerende dienstverlening ontving. Op basis van deze opties kan een uitspraak gedaan worden van de effectiviteit van een relatief activerend Wajongregime (Wajong2010) ten opzichte van een minder activerend dienstverleningsmodel (oWajong).

Voor de vergelijking van de Wajong2010 met de oWajong geldt dat een cohort van oWajong instromers en een cohort van Wajong2010 instromers zou worden vergeleken. Vanwege het gebruik van cohorten zullen er verschillen in conjunctuur zijn die de baankans beïnvloeden maar waarvoor naar verwachting niet geheel gecorrigeerd kan worden. Het gemeten effect zal daarom niet heel precies zijn. Er zijn een aantal kanttekeningen bij deze optie waarvoor vooronderzoek vereist is. Ten eerste zal moeten worden onderzocht in hoeverre de dienstverlening aan de oWajong (op de lange termijn) verschilde van de dienstverlening aan de Wajong2010. Naar verwachting zijn er alleen effecten te meten voor de langere termijn, aangezien de dienstverlening op de korte termijn niet veel verschilde. Ten tweede zal moeten worden onderzocht welke cohorten vergeleken kunnen worden. Mogelijk is het zo dat er aanloopeffecten waren: dit is het geval als de Wajong2010 dienstverlening al vóór 2010 werd ingezet. In dat geval zou bijvoorbeeld een oWajong-cohort gebruikt kunnen worden dat in 2008 is ingestroomd in plaats van 2009. Ten slotte zal onderzocht moeten worden in hoeverre gegevens van UWV over de Wajong vóór en ná 2010 vergelijkbaar zijn. UWV is in 2010 namelijk overgestapt op een nieuw registratiesysteem en voor deze optie zijn UWV-gegevens nodig (o.a. data over inzet van dienstverlening) voor de periode 2008 of 2009 tot 2015.

Voor de vergelijking van de oWajong die zijn heringedeeld naar ‘wel arbeidsvermogen’ met de Wajong2010 die ook vóór de herbeoordelingsoperatie van UWV al activerende dienstverlening ontving, zou gebruik worden gemaakt van de herindelingsoperatie tussen 2015 en 2017. De bij ‘wel arbeidsvermogen’ heringedeelde Wajongers die voor de herindeling grotendeels geen activerende dienstverlening ontvingen worden voor en na de herindeling vergeleken met de Wajong2010’ers die zowel voor als na de herindeling activerende dienstverlening ontvingen. Belangrijke voorwaarde voor een zuivere vergelijking is dat de baankans zich voor de herindeling gelijk ontwikkelde voor beide groepen (‘gelijke trend’ assumptie). Of dit het geval is zal eerst nader onderzocht moeten worden. Daarnaast geldt, net als voor de eerdergenoemde optie, dat moet worden uitgezocht in hoeverre de dienstverlening van de oWajong (op de lange en korte termijn) verschilt van de dienstverlening aan de Wajong2010. Voor beide opties moet bovendien gelden dat de groepen die worden vergeleken, vergelijkbaar zijn te maken qua achtergrondkenmerken (zoals diagnosecode, verstreken duur in de Wajong, leeftijd, en geslacht). Dit zorgt er ook voor dat alleen Wajongers die relatief kort in de Wajong zitten (en dus vaak jong zijn) kunnen worden vergeleken. De effecten voor deze groep kunnen niet zonder meer worden doorgetrokken voor de oudere Wajongers.

Het gebruik van de variatie in het moment waarop dienstverlening is ingezet na herindeling van Wajongers is een interessante optie. Op basis van deze optie is het naar verwachting mogelijk om relatief zuivere effecten van dienstverlening te meten, maar hiervoor zijn gegevens noodzakelijk over het exacte moment waarop de herindeling definitief was. Op basis van gesprekken met experts is de conclusie dat deze gegevens niet beschikbaar zijn. De overige opties worden niet als kansrijk beschouwd omdat de benodigde data niet aanwezig is, de representativiteit erg laag is, omdat naar verwachting niet aan de econometrische voorwaarden wordt voldaan of vanwege een combinatie van deze redenen.

Het onderzoek
UWV en het ministerie van SZW zijn in 2018 een gezamenlijk kennisprogramma gestart naar de effectiviteit van de dienstverlening aan mensen met een arbeidsbeperking. Redenen hiervoor zijn dat weinig bekend is over de inzet en effectiviteit van dienstverlening én dat UWV extra financiële middelen gekregen heeft van het ministerie van SZW om Wajongers (die onder de ‘oude’ Wajong vielen) op te pakken die nog niet in de activerende dienstverlening van UWV waren opgenomen. De vraag is wat dit heeft opgeleverd qua (stappen richting) arbeidsparticipatie. Eén van de onderdelen van het onderzoeksproject Effectmeting Wajong dienstverlening is een verkenning van de mogelijkheden voor een netto-effectmeting van de UWV-dienstverlening aan Wajongers met arbeidsvermogen. Dit rapport geeft een overzicht en beoordeling van deze mogelijkheden. UWV en het ministerie van SZW zijn daarbij met name geïnteresseerd in het nieuwe dienstverleningsmodel dat vanaf 2018 wordt gehanteerd en de dienstverlening aan Wajongers met arbeidsvermogen. Het doel van deze rapportage is om voor het ministerie van SZW en UWV inzichtelijk te maken of en welk type (netto-)effectstudie van de Wajong dienstverlening van UWV mogelijk en wenselijk is.

Gebruikte methode
Op basis van 1) literatuurstudie, 2) een brainstormsessie met experts op het gebied van de uitvoering en de relevante data en met wetenschappers met ervaring op het gebied van effectstudies (op het gebied van arbeidsmarktvraagstukken) en 3) interviews met UWV-regiokantoren is een uitputtende lijst opgesteld van (theoretische) mogelijkheden voor een netto-effectmeting van de UWV-dienstverlening aan Wajongers met arbeidsvermogen. Deze mogelijkheden zijn beoordeeld op de beschikbaarheid van de benodigde data, de verwachte hardheid van effecten die kunnen worden gemeten en in hoeverre de effecten die kunnen worden gemeten representatief zijn voor de totale Wajongpopulatie en het huidige Wajong dienstverleningsmodel van UWV. Indien een mogelijkheid op ten minste één van deze criteria negatief scoort, is deze mogelijkheid als niet-kansrijk beschouwd. Ten slotte is ook de verwachte belasting voor UWV ingeschat. Dit hangt met name samen met de mate waarin op UWV een beroep gedaan moet worden om de benodigde data te verzamelen voor een bepaalde optie.