Resultaten
Hoe verloopt de uitvoering van de activiteitenplannen op de scholen?
Tussen februari en maart 2024 is een enquête afgenomen onder de deelnemende scholen uit tranche 2 (tijdvak 1) van de subsidieregeling ‘Verbetering basisvaardigheden’. In totaal hebben 1.938 scholen hun medewerking verleend aan de enquête (po: 1.364; vo: 418; go: 156). 

De belangrijkste resultaten zijn: 

  • Nagenoeg alle scholen zetten in op taal (po: 94%; vo: 99%; go: 95%) en het merendeel zet ook in op rekenen-wiskunde (po: 87%; vo: 93%; go: 63%). Vo-scholen zetten vaker dan po- en go-scholen daarnaast ook in op burgerschapsvorming (po: 39%; vo: 82%; go: 38%) en digitale geletterdheid (po: 21%; vo: 62%; go: 28%). Dit komt overeen met de inzet van scholen in tranche 1, al is de inzet op taal in het po iets toegenomen en juist iets gedaald voor burgerschapsvorming en digitale geletterdheid. 
  • De meest voorkomende kostenposten zijn deskundigheidsbevordering van het schoolteam, aanschaf van nieuw/extra lesmateriaal en/of lesmethoden en meer fte/inzet van eigen personeel. Dit verschilt nauwelijks per basisvaardigheid en per sector. De variatie in de besteding van scholen aan deze kostenposten is groot. Vanwege aanpassing van de vraagstelling (per basisvaardigheid i.p.v. als geheel) is er geen één op één vergelijking mogelijk met de resultaten van tranche 1. Wel waren dit ook voor scholen in tranche 1 de meest voorkomende kostenposten. 
  • De voornaamste doelgroep van de interventies op alle vier de basisvaardigheden is alle leerlingen. Dit geldt het sterkst voor de interventies op de basisvaardigheid burgerschapsvorming. In het vo komt het relatief vaker voor dan in het po en go dat een specifiek deel van de leerlingpopulatie de doelgroep is (bijvoorbeeld op basis van leerjaar en/of niveau). Dat geldt het meest voor interventies op de basisvaardigheid digitale geletterdheid. Voor de scholen in tranche 1 gold ook dat het merendeel van de interventies bedoeld is voor alle leerlingen. 
  • De activiteitenplannen zijn over het algemeen niet of zeer beperkt gewijzigd ten opzichte van het ingediende activiteitenplan rond de start van de subsidieregeling. Bij ongeveer 10 procent van de scholen is het plan in zekere mate of sterk gewijzigd. In de meeste gevallen is dat gebeurd omdat er bij het opstellen van het activiteitenplan nog geen definitieve keuze was gemaakt over de activiteiten, omdat er nog financiële ruimte was of vanwege wisselingen in het team. Dit komt overeen met tranche 1. 
  • Bij de meerderheid van de scholen lukt het goed tot zeer goed om hun activiteitenplan tot uitvoering te brengen. In het po en het go is dit vaker iets vaker het geval dan in het vo. 
  • Schoolleiders in het po en het go zijn ook vaker (zeer) tevreden over de uitvoering van de interventies dan schoolleiders in het vo (po: 77%; vo: 61%; go: 76%). In het vo oordelen schoolleiders vaker neutraal (po: 12%; vo: 21%; go: 14%). Dit stemt overeen met de resultaten van tranche 1, al waren de vo-scholen toen van mening dat het nog te vroeg was om iets te zeggen over de tevredenheid met de uitvoering van de interventies. 
  • Bijna 70 procent van alle scholen zet externe partijen in voor de uitvoering van de interventies. In het po en go betreft dit ongeveer twee keer zo vaak private extra partijen als publieke externe partijen, in het vo ongeveer anderhalf keer zo vaak. Publieke externe partijen die worden ingezet zijn voornamelijk aanbieders van trainingen voor onderwijspersoneel, onderwijsadviesbureaus en bibliotheken. Private externe partijen zijn vooral aanbieders van trainingen voor onderwijspersoneel en onderwijs(advies)bureaus. De inzet van externe partijen is redelijk vergelijkbaar tussen tranche 1 en tranche 2. 
  • Het aandeel van de totale subsidiemiddelen dat wordt besteed aan externe partijen varieert sterk tussen scholen. Ruim 30 procent van de scholen maakt geen gebruik van externe partijen en geeft daar dus ook geen geld aan uit. Ruim 40 procent van de scholen (po: 41%; vo: 44%; go: 38%) besteedt maximaal 25 procent van hun totale budget aan de inhuur van externe partijen. De overige scholen (po: 30%; vo: 17%; go: 28%) meer dan 25 procent. In grote lijnen komen deze resultaten overeen met tranche 1. 
  • Een aanzienlijk deel van de scholen vindt het na een half jaar te vroeg om al iets over de vorderingen bij hun leerlingen op de basisvaardigheden als gevolg van de ingezette interventies. Ongeveer een kwart van de scholen ervaart tot nu toe niet veel en niet weinig opbrengsten en ongeveer een vijfde (zeer) veel opbrengsten. In het po ervaren scholen tot nu toe meer resultaat op taal en rekenen dan op burgerschapsvorming en digitale geletterdheid. In het vo is dit eerder andersom en het go zit er tussenin. De resultaten op dit vlak zijn lastig te vergelijken tussen tranche 1 en tranche 2, omdat de startmeting voor tranche 1 later plaats heeft gevonden dan voor tranche 2.

Het onderzoek
Het consortium van Sardes en SEO Economisch Onderzoek verricht gedurende de looptijd van de subsidieregeling ‘Verbetering basisvaardigheden’ het meerjarige implementatieonderzoek (2023 t/m 2026) onder drie tranches van scholen in het primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo) die aanvullende middelen ontvangen voor het verbeteren van de basisvaardigheden in taal, rekenen en wiskunde, burgerschapsvorming en/of digitale geletterdheid. 

De aanleiding voor de subsidieregeling wordt gevormd door toenemende zorgen over de ontwikkeling van voorgenoemde vier basisvaardigheden bij leerlingen in het funderend onderwijs. Het implementatieonderzoek is onderdeel van de monitoring en evaluatie van het Masterplan basisvaardigheden en wordt in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) uitgevoerd. De centrale vraag waarop het implementatieonderzoek antwoord geeft is: Hoe verloopt de implementatie van de subsidieregeling ‘Verbetering basisvaardigheden’ op de deelnemende scholen en welke effecten ervaren scholen bij hun leerlingen? 

Gebruikte methoden
Het implementatieonderzoek bestaat uit een combinatie van kwantitatief én kwalitatief onderzoek, waarbij onderscheid wordt gemaakt in: 

  1. Nagaan hoe de scholen die subsidie ontvangen zich verhouden tot de scholen die geen subsidie krijgen en de doelpopulatie van scholen; 
  2. Uitvoeren van een systematische inhoudsanalyse van de schoolspecifieke activiteitenplannen (kwalitatief én kwantitatief); 
  3. Enquêteonderzoek onder alle deelnemende scholen in Nederland (kwantitatief).