Resultaten
De vergelijking tussen Nederland en de lidstaten Oostenrijk, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, België, Ierland, Duitsland en Zweden toont dat er een grote variatie is in kenmerken van sociale huisvesting, zoals de wijze van afbakenen en toewijzen van sociale huurwoningen, het type ondernemingen dat deze woningen aanbieden en de omvang van steunmaatregelen. Een duidelijk verschil tussen Nederland en de andere lidstaten is het differentiëren van inkomensgrenzen naar huishoudenssamenstelling en regio’s. Nederland hanteert deze differentiatie niet. Nederlandse woningcorporaties mogen wel maximaal tien procent van de sociale huurwoningen vrij van inkomensgrenzen toewijzen en daarnaast tot 2021 maximaal tien procent toewijzen aan huishoudens met een bepaald middeninkomen. Het onderzoek laat zien dat de aanvullende criteria om een woning daadwerkelijk toe te wijzen een belangrijke rol spelen. De reden hiervoor is dat in alle lidstaten het potentieel aantal huishoudens dat in aanmerking komt voor sociale huisvesting groter is dan de beschikbare woningvoorraad voor sociale huisvesting. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de lengte van de wachtlijsten

Het onderzoek
De Europese Commissie definieert in het DAEB-vrijstellingsbesluit de doelgroep van sociale huisvesting als: achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen welke, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden. Overheidssteun aan ondernemingen die sociale huisvesting aanbieden – zoals woningcorporaties – is onder voorwaarden mogelijk als voldaan wordt aan de afbakening van de doelgroep. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft aan SEO Economisch Onderzoek gevraagd om onderzoek uit te voeren hoe andere lidstaten hiermee omgaan. Uit de eerste fase van het onderzoek volgt dat de lidstaten Oostenrijk, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, België, Ierland, Duitsland en Zweden het meest relevant zijn voor dit onderzoek.

Gebruikte methodes
Het onderzoek bestaat uit deskresearch aangevuld met consultaties van experts in de betreffende lidstaten. In veel gevallen zijn deze experts de betrokken beleidsmedewerkers op de desbetreffende ministeries in de verschillende lidstaten. Voor de selectie van de meest relevante lidstaten voor de vergelijking met Nederland is gebruikgemaakt van recente statistische bronnen van verschillende instanties zoals Eurostat, de OESO en Housing Europe. Per lidstaat wordt gekeken naar de situatie van de woningmarkt, de inrichting van het huisvestingsbeleid, de activiteiten rondom sociale huisvesting en staatssteun, de gehanteerde afbakening van doelgroepen voor sociale huisvesting, en de aard en omvang van de gebruikte steuninstrumenten. Om het beeld over de relatie tussen staatssteun en sociale huisvesting voor elk van de geselecteerde lidstaten compleet te krijgen, zijn openbare bronnen zoals rapporten, visiedocumenten van stakeholders en wetteksten voor elk van deze lidstaten geraadpleegd. Daarnaast hebben we aan het begin van het onderzoek de experts verzocht informatie met ons te delen over het nationale beleid rondom sociale huisvesting en staatssteun in deze lidstaten. Ten slotte hebben we onze bevindingen ook achteraf gedeeld en getoetst met deze experts.