Het onderzoek
Dit onderzoek brengt de inkomenssituatie na de WW-periode in kaart van personen die mogelijk recht hebben op een private aanvullende WW-uitkering (PAWW-uitkering). Er wordt gekeken naar de inkomenspositie in de tweede, vierde, zesde en twaalfde maand na uitstroom uit de WW. Op basis van deze gegevens kan een beeld worden verkregen van de mogelijke oorzaken voor het niet aanvragen van een PAWW-uitkering.

Resultaten
Het vaakst stromen personen die de WW verlaten in de eerste twaalf maanden na de WW naar werk in loondienst. Dit aandeel groeit in de tijd: in de tweede maand na uitstroom uit de WW werkt 43 procent in loondienst, na een jaar is dit percentage gestegen naar 51 procent. Daarentegen neemt het aandeel personen dat een overige uitkering ontvangt of inactief is juist af. In de tweede maand na het verlaten van de WW ontvangt 19 procent een overige uitkering en is 15 procent inactief. Na een jaar is dit gedaald naar respectievelijk 15 en 9 procent. Voor veel van de onderscheiden inkomenssituaties is te begrijpen waarom er geen aanvraag voor een PAWW-uitkering wordt ingediend na WW-uitstroom: personen ontvangen al een substantieel inkomen. Voor de groep inactieven ligt dat echter anders.

Gebruikte methode
De inkomenssituatie na de WW-periode is gebaseerd op registratiegegevens beschikbaar in de CBS Microdata. Voor elke potentiële PAWW-gerechtigde is de belangrijkste inkomenspositie per maand vastgesteld als de arbeidsmarktpositie waarin de persoon het hoogste inkomen heeft ontvangen gedurende die maand. Elke persoon kan dus maar één belangrijkste inkomenspositie hebben in een maand. Er is onderscheid gemaakt tussen zeven verschillende inkomensposities: werknemer, zelfstandige, bijstandsuitkering, overige uitkering (waaronder arbeidsongeschiktheidsuitkering en pensioen), onderwijs, gemigreerd of overleden, en inactief.