Nederland en veel andere Europese landen kampen in toenemende mate met personeelstekorten in bepaalde sectoren. In de komende jaren zullen de grootste knelpunten in Nederland zich voordoen in de techniek, ICT, onderwijs en de gezondheidszorg. In deze sectoren is vooral behoefte aan personeel in het midden- en hogere segment, met diploma’s op hbo en wo-niveau, terwijl in de techniek ook specialisten op mbo-niveau zeer gewild zijn.

In hoeverre zouden potentiële arbeidsmigranten uit Afrika en het Midden-Oosten deze vacatures kunnen vervullen? Enerzijds lijkt er voldoende geschoold arbeidsaanbod te zijn uit deze landen. Demografische en economische ontwikkelingen betekenen dat het aantal potentiële arbeidsmigranten alleen maar zal groeien in de nabije toekomst. Veel landen uit deze regio kampen met extreem hoge werkloosheid, met name onder jongeren, vrouwen en hoger opgeleiden. Bovendien specialiseren veel studenten in deze landen zich in vakgebieden waaraan Europa behoefte heeft (zoals bouwkunde, ICT en gezondheidszorg). Anderzijds is de onderwijskwaliteit in veel van deze landen vaak nog een uitdaging en worden veel diploma’s niet erkend in Nederland. De beste kansen voor een match tussen vraag en aanbod lijken te liggen bij tekortberoepen op mbo- en hbo-niveau.

Welke lessen kan Nederland trekken uit de ervaring van andere landen met het aantrekken van arbeidsmigranten uit Afrika en het Midden-Oosten? In Duitsland zijn vooralsnog positieve resultaten behaald met programma’s om technische specialisten uit Tunesië en Marokko te plaatsen in tekortberoepen, al is de schaal nog beperkt. In Zweden is de ervaring dat een open migratiebeleid, waarbij werkgevers vrijwel geen restricties worden opgelegd voor het aannemen van buitenlands personeel, niet noodzakelijk leidt tot een plotseling hogere vraag naar arbeidsmigranten voor tekortberoepen. Ook een ‘fast track programme’ voor het integreren van asielzoekers in de arbeidsmarkt leidde in Zweden niet tot hoge aantallen arbeidsmigranten. Binnenlandse vraag en buitenlands aanbod weten elkaar eenvoudigweg nog niet op grote schaal te vinden. Uit internationaal onderzoek blijkt dat culturele verschillen op de lange termijn geen barrière hoeven te zijn voor de arbeidsmarktintegratie van buitenlands personeel.

Teneinde een beter geïnformeerd en empirisch onderbouwd debat te voeren over internationale migratie, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een onderzoek uitgezet naar de vraag in hoeverre er een mogelijke match is tussen de vraag naar arbeid in Europa (met een focus op Nederland) en het aanbod van potentiële arbeidsmigranten uit landen rond Europa. Het ministerie vroeg een uitgebreid overzicht van bestaande studies, evaluaties en kwantitatieve informatie over (1) de knelpunten op de arbeidsmarkt en de verwachte tekorten aan specifieke vaardigheden in Nederland en de EU, (2) de mate waarin arbeidsmigranten uit landen rond Europa beschikken over de vaardigheden om deze tekorten op te vullen, en (3) lessen die kunnen worden getrokken uit de ervaringen van andere Europese landen met de werving van arbeidsmigranten uit Afrika en het Midden-Oosten.

Het onderzoeksrapport biedt een analyse van de arbeidsmarkttekorten in Nederland en de EU en een analyse van migratietrends. Daarnaast presenteren bijlagen een aantal case-studies, een onderzoek naar bestaande belemmeringen en kansen, en een bibliografie van relevante databases en literatuur. Bijlagen A, B en C beschrijven de onderwijssystemen, arbeidsmarktkenmerken en migratie-ervaringen van Nigeria, Jordanië en Tunesië. Bijlage D bespreekt de bestaande juridische en niet-juridische belemmeringen en kansen voor arbeidsmigratie en arbeidsmarktintegratie. Bijlagen E en F verkennen de lessen die kunnen worden getrokken uit het recente migratiebeleid in Duitsland en Zweden. Ten slotte bevat bijlage G de lijst met gecompileerde migratiedatabases en een uitgebreide bibliografie over de determinanten van arbeidsmigratie, met een focus op landen rond Europa.