Resultaten
Dit rapport presenteert de resultaten van twee onderzoeken. De regio waarin een kind opgroeit, beïnvloedt het latere inkomen. Kinderen van ouders met een inkomen op het 25ste percentiel van de nationale inkomensverdeling, hebben naar verwachting een inkomen op het 40ste tot 53ste percentiel van de inkomensverdeling op 28-jarige leeftijd, afhankelijk van de regio waar ze wonen. Elk jaar in een nieuwe regio met een hoger verwacht inkomen, maakt een kind 2,7 procent van het verschil in inkomen met de oude regio goed. De persistentie van een laag inkomen heeft grote impact hebben op de sociaaleconomische situatie van burgers. Immobiliteit aan de onderkant van de inkomensverdeling is voor ongeveer de helft te wijten aan deze persistentie. In de jaren na de crisis, met name vanaf 2015, is dat toegenomen. Urbane gebieden en (Rand)stedelijke provincies kennen een relatief hoge mate van staatafhankelijkheid.

Het onderzoek
Dit onderzoek is uitgevoerd met een subsidie van de Goldschmeding Foudation.

In dit onderzoek analyseren we de mate van intergenerationele inkomensongelijkheid in Nederland voor kinderen die zijn geboren in de jaren ’80 van de vorige eeuw. Op basis van de wetenschappelijke literatuur is duidelijk dat de sociaaleconomische positie van ouders een sterke correlatie vertoont met de latere positie in de inkomensverdeling van hun kinderen. Het is voor kinderen in met name Europese landen goed mogelijk om van het laagste kwintiel van inkomensverdeling op te klimmen naar het hoogste. In Denemarken, Canada, Nederland en vooral in Zweden zijn deze percentages ook relatief hoog, terwijl ze laag zijn in de Angelsaksische landen. Wat niet duidelijk is, is in welke mate de buurt waar kinderen opgroeien een effect heeft op hun latere inkomen en op de mate van inkomensmobiliteit. Het is waarschijnlijk dat de kiem van later succes ontstaat tijdens de vroege jeugd en dat de fysieke omgeving naast de sociaaleconomische status van ouders hierbij een rol speelt. De onderzoeksvraag die aan de orde is, is de volgende: In hoeverre hangt de sociaaleconomische positie van volwassenen samen met de sociaaleconomische positie van de ouders en met de plaats waar men geboren is? Daarnaast onderzoeken we hoe persistent een laag inkomen is voor alle burgers die in 2003 tussen de 30 en 50 jaar oud zijn en die we volgen tot en met 2018. Deze burgers zijn in de fase van het leven dat ze vooral een eigen verantwoordelijkheid hebben over hun inkomen. De volgende vraag wordt beantwoord: In welke mate zijn verschillen in kansen persistent en structureel van aard?

Gebruikte methode
Het is empirisch lastig om kansengelijkheid te meten. De huidige empirie blijft tot nu toe beperkt tot uitkomsten, die een indicatie geven wat betreft de mate waarin sprake is van gelijke kansen. Verschillen in inkomensmobiliteit kunnen immers niet zomaar worden tot verschillen in kansengelijkheid, maar een sterk verband is er wel te verwachten. Het is daarom van belang om mechanismen in beeld te brengen die op basis van theorie zijn gebaseerd op integrale data voor een zo lang mogelijke periode om te pogen causale relaties te leggen tussen kansen en uitkomsten. Onze analyses zijn gebaseerd op CBS microdata. Dit betekent dat een integraal beeld ontstaat van de Nederlandse samenleving als het gaat om intergenerationele ongelijkheid en de persistentie van lage inkomens. Door een zeer groot aantal observaties en de voordelen van administratieve data ontstaat een representatief en getrouw beeld over een langere periode. Deze aanpak sluit aan bij recente studies in Scandinavië waar dit soort gegevens ook beschikbaar zijn voor onderzoek. Een tweede uniek kenmerk van onze studies is dat we zo lang mogelijke reeksen hebben gemaakt. Op die manier worden trends inzichtelijk die op basis van cross-sectionele patronen niet duidelijk in beeld te brengen zijn. Een voordeel van lange reeksen is bijvoorbeeld dat de relatie tussen ouders en kinderen kan worden geanalyseerd. Een tweede voordeel is dat langere termijneffecten in beeld kunnen worden gebracht waar het gaat om persistente lage inkomens. Ten slotte leidt deze aanpak tot een zo diep mogelijke analyse van beschikbare gegevens over ongelijkheid. We koppelen verschillende databronnen over individuen, ouders, buurten etc. waardoor relaties kunnen worden gelegd tussen verschillende domeinen. Een voorbeeld relevant voor deze studie is de koppeling tussen ruimtelijke variabelen en sociaaleconomische kenmerken.