Over het onderzoek
In het kader van een breed steun- en herstelpakket voor de bestrijding van de economische gevolgen van de coronacrisis, introduceerde het kabinet een pakket om scholing en ontwikkeling te stimuleren: het crisisprogramma Nederland Leert Door (kortweg: NL Leert Door). Het crisisprogramma bestaat uit drie subsidieregelingen voor (1) ontwikkeladviezen, (2) scholing en (3) sectoraal maatwerk. Deze eerste tussenrapportage van het evaluatie­onderzoek naar NL Leert Door richt zich op de eerste twee subsidieregelingen. Wat is het bereik van de regelingen? Hoe hebben deelnemers de (online) trajecten ervaren? Wat was de meerwaarde en welke veranderingen vinden er plaats onder deelnemers? En in hoeverre waren de regelingen additioneel ten opzichte van bestaande scholings- en ontwikkelactiviteiten?

Resultaten
NL Leert Door bereikt relatief veel hoogopgeleiden en relatief weinig mensen zonder startkwalificatie. Groepen die relatief hard zijn geraakt door de coronacrisis zijn ook oververtegenwoordigd in het deelnemersbestand. Het gaat dan voornamelijk om mensen die tijdens de coronacrisis hun baan hebben verloren en in een werkloosheidsuitkering zijn beland. Ook valt op dat er een oververtegenwoordiging is van deelnemers afkomstig uit sectoren die een (zeer) grote krimp hebben doorgemaakt gedurende de coronacrisis, zoals de horeca, cultuur en recreatie.

De subsidieregelingen lijken doeltreffend te zijn in het stimuleren van scholing en ontwikkeling en het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van deelnemers (op het terrein van bewustzijn, vaardigheden, houding en gedrag). Deelname aan scholingstrajecten zorgt voor een grotere leerbereidheid en betere soft skills van deelnemers. De effecten op het terrein van hard skills, zoals lees- en schrijfvaardigheden, computervaardigheden en rekenvaardigheden, zijn kleiner. Deelname aan ontwikkeladviezen zorgt voor een grotere bereidheid om van sector of werk te wisselen en om (in de vrije tijd) een opleiding te volgen. Op de arbeidsmarkt vertalen deze ontwikkelingen zich naar een grotere deelname aan scholingstrajecten, een betere uitvoering van werktaken en meer zoekinspanningen naar ander werk. In hoeverre dat leidt tot daadwerkelijke veranderingen op de arbeidsmarkt (in termen van arbeidsparticipatie, arbeidsmobiliteit en inkomen), zal moeten blijken uit het vervolg van de evaluatie.

Een deel van de deelnemers (zo’n 50 tot 60 procent) geeft aan het scholings- of ontwikkeladviestraject ook te hebben gevolgd als er geen of een minder hoge subsidie zou zijn verstrekt. In dat geval zou de deelnemer zelf of zijn of haar werkgever bereid zijn een deel van het subsidiebedrag te financieren met een eigen bijdrage. Op basis van de zelfverklaarde betalingsbereidheid van deelnemers en hun werkgevers (volgens de deelnemers zelf) is een schatting gemaakt van de additionaliteit van de regelingen. Hieruit blijkt dat 60 tot 70 procent van de subsidie voor scholingstrajecten heeft geleid tot een additionele scholingsdeelname. Daarnaast heeft ongeveer 80 procent van de subsidie voor ontwikkeladvies­trajecten geleid tot additionele ontwikkeladviezen. Deze additionaliteit is groter dan bij eerdere scholings­regelingen, waardoor sprake lijkt te zijn van een (relatief) doelmatige besteding van subsidiegelden (CPB, 2021).

Methode
Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen is een combinatie van verschillende onderzoeksmethodes gebruikt. Ten eerste is gebruikgemaakt van de microdatabestanden bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in combinatie met registratiegegevens van deelnemers om inzicht te bieden in het bereik van de regelingen. Ten tweede is een enquête uitgezet onder zowel deelnemers als niet-deelnemers aan de regelingen om inzicht te bieden in de ervaringen met de regelingen en de doeltreffendheid en additionaliteit van de regelingen. Er is een respons van 3.882 deelnemers aan ontwikkeladviezen en 5.668 deelnemers aan scholingstrajecten gerealiseerd. Tot slot zijn groepsgesprekken gevoerd om meer verdiepende informatie te verkrijgen over ervaringen met de trajecten.