Voor verschillende groepen van gezonde verzekerden is de compensatie in het risicovereveningsmodel te hoog. Dit kan te maken hebben met de manier waarop dit model omgaat met zorgkosten die onder het verplicht eigen risico vallen en met de opbrengsten die verzekeraars hieruit ontvangen. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) wil daarom weten in hoeverre de aansluiting tussen geschatte kosten en geschatte opbrengsten onder het verplicht eigen risico een aangrijpingspunt vormt om de risicoverevening te verbeteren.

De risicoverevening behandelt kosten onder het verplicht eigen risico op een andere manier dan opbrengsten. De kosten maken deel uit van de totale somatische en ggz-kosten, terwijl voor de opbrengsten een afzonderlijk eigenrisicomodel bestaat. De modellen voor somatische en ggz-kosten verschillen van het eigenrisicomodel, ze bevatten andere kenmerken en zijn op een andere groep verzekerden geschat. De geschatte kosten onder het verplicht eigen risico volgen uit een schatting van deze twee modellen op de zorgkosten onder het verplicht eigen risico. Dit zijn alle zorgkosten, behalve kosten van huisartsenzorg, eerste- en tweedelijnsverloskunde, kraamzorg en verpleging en verzorging, afgetopt op de hoogte van het verplicht eigen risico van 385 euro. De geschatte opbrengsten volgen direct uit het eigenrisicomodel.

De geschatte kosten en de geschatte opbrengsten onder het verplicht eigen risico blijken weinig van elkaar verschillen. Dit geldt voor zowel de totale populatie als voor diverse groepen van gezonde verzekerden. Het verbeteren van de aansluiting tussen geschatte kosten en geschatte opbrengsten onder het verplicht eigen risico biedt daarmee geen perspectief op een substantiƫle vermindering van de overcompensatie van in elk geval deze groepen gezonde verzekerden. De overcompensatie in het uitgangsmodel verschilt weinig van het resultaat van een risicovereveningsmodel dat de kosten en de opbrengsten onder het verplicht eigen risico op een identieke manier behandelt.