Resultaten
Er bestaan een jaar na afstuderen relatief grote verschillen in arbeidsmarktparticipatie tussen Nederlandse jongeren en jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond. Die verschillen lopen voor sommige groepen op tot wel 30 procent en worden maar deels verklaard door sociaaleconomische kenmerken en keuzes. Het onverklaarde deel bedraagt voor veel groepen minimaal de helft. Tijdens de grote recessie verslechterden de arbeidsmarktkansen van alle mbo’ers. De duur tot een substantiële baan verdubbelde tot wel een jaar voor Nederlandse jongeren en steeg tot soms wel 36 maanden voor jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond. Op dit moment is deze duur ongeveer weer op het niveau van voor de grote recessie, waarbij grote verschillen bestaan tussen Nederlandse jongeren en jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond. Tien jaar na afstuderen bestaan nog steeds verschillen in arbeidsmarktparticipatie tussen Nederlandse mbo’ers en degenen met een niet-westerse migratieachtergrond. Ten slotte is gekeken naar de kwaliteit van het werk vier jaar na het betreden van de arbeidsmarkt. Het blijkt dat jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond vaker een oproep- of uitzendcontract hebben en veel minder vaak een contract voor onbepaalde tijd. De effecten van technologische verandering hebben impact op de arbeidsmarktpositie van mbo’ers. Op mbo-2- en mbo-3-niveau bestaat een negatieve correlatie tussen de mate waarin technologische verandering van invloed is op een beroep en de kans op werk. Het valt op dat jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond zijn oververtegenwoordigd in beroepen met een hogere mate van routinematigheid wat hun kansen op werk schaadt. Dit geldt zowel voor jongens als meisjes.

Het onderzoek
Dit onderzoek is uitgevoerd met subsidie van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). Mbo’ers vormen ieder jaar gezamenlijk de grootste groep nieuwe werkenden. Het aantal mbo’ers dat jaarlijks afstudeert is de afgelopen jaren stabiel en bevindt zich op een niveau van ongeveer 70.000 per jaar. Het onderzoek belicht de overgang van het mbo naar de arbeidsmarkt voor alle mbo’ers in de periode vanaf het studiejaar 2006/2007. De analyses gaan in op verschillen in arbeidsmarktpositie tussen jongeren met en zonder migratieachtergrond, met onderscheid tussen jongens en meisjes. Verschillen in arbeidsmarktparticipatie zijn de belangrijkste uitkomstmaat, naast verschillen in inkomen en duur tot een substantiële baan na afstuderen. Met behulp van decomposities wordt het verschil in succes tussen verschillende groepen in beeld gebracht, waarbij wordt ingegaan op sociaaleconomische achtergronden, keuzes en factoren tijdens de opleiding. Naast het korte-termijnsucces wordt in beeld gebracht hoe de posities tien jaar na afstuderen zijn en worden de rol van de stand van de conjunctuur en de gevolgen van technologische verandering geanalyseerd.

Gebruikte methode
Voor de analyse van de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden is gebruikgemaakt van administratieve data afkomstig uit de Microdata van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De belangrijkste uitkomstmaten zijn netto arbeidsparticipatie, bruto maand- en uurloon, jaarinkomen uit werk, de duur tot een substantiële baan, het hebben van een vast contract, en het jaarinkomen uit werk. Met behulp van een decompositie-analyse is bepaald in hoeverre het verschil in arbeidsparticipatie kan worden verklaard door persoonskenmerken, de gevolgde mbo-opleiding en de sociaaleconomische status  (gebaseerd op het inkomen, de hoogst behaalde opleiding en de arbeidsmarktpositie) van ouders. Het resterende ‘onverklaarde verschil’ hangt mogelijk samen met verschillen in voorkeuren, zoekgedrag of bijvoorbeeld discriminatie op de arbeidsmarkt. De decompositiemethode is gebaseerd op de methode van Oaxaca en Blinder.